‘Ik wil weg van mijn werk’, sprak mijn cliënte tegen mij; ‘Hoe ga ik dat doen?’
Ik voelde echter het tegenovergestelde. Ik zei tegen haar:
‘Je hebt gelijk, je hoort daar niet meer. Alleen je hebt wel nog iets te leren op je werk’. Hoewel zij het juist aanvoelt, haar werk is niet de juiste omgeving voor haar, heb ik toch het gevoel dat het nog geen tijd is om te gaan. Zij heeft ze de werkelijke les nog niet geleerd: Namelijk dat zij gelijk is aan iedereen! Zij voelt zich nog steeds minderwaardig, vandaar dat ze ook in deze positie zit waarin mensen haar minderwaardig behandelen.
Het lijkt op gelijkgestemde energie, soort zoekt soort. Mensen met minderwaardigheidscomplexen komen vaak mensen tegen met veel (ogenschijnlijk) zelfvertrouwen. Het is alsof de mensen die hen lelijk behandelen de ziel uitdagen: ‘kijk eens hoe slecht ik je behandel!’ Zo lang je het zelf toe staat, blijft het ‘misbruik (ik heb het hier wel over volwassenen!) bestaan.
Sommige zielen en omgevingen kom je tegen omdat je iets van hen kunt leren. Soms zijn de gemene mensen, de harde leermeesters. Zij hebben het op zich genomen om ‘de klootzak’ in je leven te spelen. Opdat jij leert op te staan, opdat je je eigen kracht leert kennen.
Sommige lessen zijn dermate zwaar dat het bijna niet lukt om op te staan. Of mensen krijgen net wanneer ze dachten te overwinnen toch een nieuwe klap. Klappen kunnen zijn: ‘mensen die lelijk tegen je doen of over je praten, ontslagen worden, genegeerd worden, niet op waarde worden geschat, misbruikt worden, uitgescholden worden, te laag betaald worden etc. er zijn vele vormen van miskenning.
Mijn cliënt snapte op mentaal niveau wel dat zij niet minder was dan een ander, echter wanneer iemand in het gewone leven een bepaalde maatschappelijke of hiërarchische positie bekleedde raakte zij daar toch van onder de indruk, en voelde ze zichzelf kleiner worden. Minderwaardig dus. Dit komt omdat zij niet in contact is met haar ware zelf. Door dat wat het leven (door opvoeding en levenservaringen) haar heeft geleerd denkt zij dat mensen beter of meer kunnen zijn dan andere mensen. Iets in haar voelde zich klein en kwetsbaar, minder dan anderen. Dat maakte dat zij zich afhankelijk voelde van hun goedkeuring. Dit is niet het geval, in het universum is iedereen gelijk. En goedkeuring kun je alleen maar aan jezelf geven!
Doordat zij zich dat minderwaardig voelt, staat zij het anderen ook toe (door dicht te klappen, niet te reageren, inwendig wrokkig en boos en afgewezen te voelen, niet erkend te voelen) om haar minderwaardig te behandelen.
Deze omgeving is bij uitstek geschikt om haar deze les te leren: zelfs in een vijandige omgeving je niet aangevallen te voelen of miskend te voelen, omdat je in de werkelijkheid niet aangevallen kunt worden! Je bent goed, wat een ander ook zegt over of tegen je. Er is een immense gelijkwaardigheid. Deze gelijkwaardigheid staat boven alles.
Door zich klein te voelen en te gedragen, stapte zij in haar aangeleerd en beperkend gedrag. Dit werd veroorzaakt door haar beschadigingen op emotioneel niveau.
We bestaan uit meerdere lagen. Grof gezegd hebben we een fysiek lichaam, diverse energielichamen (emotioneel en mentaal lichaam, ofwel de geest genoemd) en een ziel.
Wanneer we op emotioneel niveau beschadigt raken heeft dat invloed op de manier waarop we denken en naar de wereld begrijpen (mentaal niveau) ook kunnen diepgaande emotionele (en mentale) trauma’s uiteindelijk manifesteren in het lichaam in de vorm van ziekte, allergieën, tekorten en disbalans.
Zij was op mentaal niveau bewust van het feit dat het gebeurde, haar gevoelsleven had echter pijn en begreep het nog niet. Ze had haar trauma wel begrepen, maar nog niet voldoende doorvoeld en daardoor niet losgelaten.
Ik vertelde haar het volgende verhaal:
Er was eens een Leeuw. Hij was prachtig en sterk! Hij lag in het zonnetje te luieren zoals alleen leeuwen dat kunnen doen! De leeuwinnen waren voor hem aan het jagen dus hij was eventjes alleen…
Hij had zijn ogen gesloten dus hij zag niet het kleine muisje dat naar zijn oren toe sloop. ‘eigenlijk ben je maar een poesje, fluisterde het muisje. Je bent gewoon bang! Anders zou je wel kunnen jagen’.
De leeuw gromde wat en krabde met zijn poot over zijn oog. Hij fronste. Het muisje stapte net op tijd opzij voor zijn poot en vervolgde ‘je bent een klein poesje. Je bent een bange poeperd, je kunt zelfs een kleine muis niet aan’
Omdat het de Leeuw leek dat zijn eigen geest tegen hem had gesproken ging hij recht op zitten. De muis maakte zich snel uit de voeten…
De leeuwin kwam thuis. De Leeuw spinde van plezier. In het voorbij gaan zei de leeuwin liefdevol tegen de leeuw: ’acht wat lief, je lijkt met al dat spinnen wel een poesje’
Deze lief bedoelde opmerking van de leeuwin klapte binnen. De leeuw begon te twijfelen aan zichzelf.
Zoals gebruikelijk had de leeuw ’s middags audiëntie. Vele dieren kwamen om zijn advies vragen. Hij was immers de koning van de jungle. De leeuw kwam door zijn twijfels minder goed uit zijn woorden. Hij wilde brullen, maar maakte geen geluid. De dieren begonnen een beetje te lachen. Want wat was een leeuw die niet brullen kon. Ze keken elkaar aan…
De leeuw keek wanhopig om zich heen, voelde zich zo klein als een klein poesje! Hij voelde de neiging om te vluchten. Alle dieren leken groter dan hij was, hij was maar een klein poesje. Hij probeerde zich te verbergen. Zijn grote lichaam achter een steen te leggen. De dieren snapten niet wat de leeuw aan het doen was en volgden hem naar de steen toe. Bang geworden van al die aandacht begon de leeuw te rennen… op de vlucht voor zichzelf! Aan zijn staart, hing het kleine muisje…
Hij rende naar een watertje verderop. Huilend keek hij omhoog en riep tegen de lucht: ‘wie ben ik?!’
Achter een steentje had het kleine brutale muisje zich inmiddels verscholen, het zat stilletjes te lachen. Hij maakte zijn stemmetje luid en riep: ‘je bent een poesje!’
Opnieuw schokte de leeuw van verdriet. Hij pruttelde en huilde, jammerde en klaagde. Hij was een poesje, hij dacht altijd dat hij een leeuw was, maar toch was hij een poesje! Nadat hij een tijdje snikkend op de grond had gelegen. En bangig reageerde op iedere voorbijvliegende vlinder, kreeg hij dorst.
Hij liep naar de poel en zag in het water zijn weerspiegeling. Zijn manen waren groots en zijn lijf enorm gespierd. Zijn tanden blonken gevaarlijk terwijl hij voorzichtig slokken nam uit het water.
Mmmh dacht de leeuw hardop, dat is geen poesje, dat is een leeuw! Ineens zag de leeuw zichzelf weer zoals hij was. Hij twijfelde niet meer aan zijn eigen kracht.
Comments